Algemeen

De schutterij of het schuttersgilde was een soort burgerwacht of militie die in de Middeleeuwen werd opgericht om de stad te beschermen bij een aanval en de orde te handhaven bij oproer of brand.

De schutters

De schutterij was een steun voor het lokale gezag, omdat de officieren werden benoemd door het stadsbestuur. Om toe te treden tot de schutterij moest men in staat zijn de uitrusting te bekostigen: de aanschaf van een wapen en uniform. De vaandrig was vaak een ongetrouwde jongeman, de kapitein niet altijd afkomstig uit de wijk. Het uitdienen van die periode bleek vaak een opstapje te zijn tot andere, belangrijke posten. Bij toerbeurt liepen de schutters wacht onder leiding van een officier. Het streven was dat op elke honderd inwoners drie tot de schutterij zouden behoren.

Doopsgezinden waren in de 16de, 17de en 18e eeuw uitgesloten van een functie in de schutterij en betaalden daarvoor dubbele belasting. Katholieken werden toegelaten tot de lagere regionen. Personen in dienst van de stad, zoals de predikant, de stadsmedicus, de schoolmeester de koster en de bier- en turfdragers behoefden niet te dienen. (De bier- en turfdragers moesten kunnen worden ingezet bij het brandspuitgilde om de pompen te bedienen). Ook van Joodse inwoners van de stad werd geen gebruik gemaakt.

Terugval in de 18e eeuw

In 1748 eisten de Doelisten van stadhouder Willem IV de officieren te laten benoemen door de burgerij. Willem IV weigerde, toen men het in sommige wijken niet eens kon worden over de kandidatuur. In de tweede helft van de 18e eeuw was de schutterij ingedut en overwegend prinsgezind. Er werd soms een keer per jaar geoefend. Het bleek bovendien praktijk om zich uit te kopen voor het wachtlopen. Er kwam veel kritiek op de organisatie. De patriotten hebben in 1783 geprobeerd de schutterij nieuw leven in te blazen of een alternatief op te richten. In veel steden ontstonden exercitiegenootschappen, vrijkorpsen of vrijwillige schutterijen, waarvan iedereen lid kon worden. De officieren werden democratisch gekozen. De exercerende dominees en winkeliers werden door de prinsgezinden belachelijk gemaakt.

Het systeem van schutterijen werkte niet meer naar tevredenheid na vijfhonderd jaar. Er is in de Franse tijd nog jarenlang gedelibereerd om het probleem op te lossen. Uiteindelijk werd onder koning Willem I de veel professionelere politie opgericht. De schutterijen werden pas in 1901 opgeheven.

Uitvoering schutterstaken

De kanonnen konden rond 1600 niet vaker dan twee of drie keer per tien minuten worden afgevuurd. Werden ze namelijk te snel herladen, dan was de loop nog te heet van het vorige schot en bestond de kans dat het wapen zou ontploffen. Na elk schot was er een pauze om de inwendige mens te versterken. De vechtjassen namen dan een slok bier want het water was in die tijd te vies om te drinken.

Voor het operationeel houden van een groep kanonnen was een hele schare mensen nodig. De kern van het geheel werd gevormd door de bemanningen van de kanonnen. Deze bemanningen moesten in open veld worden beschermd tegen aanvallen van ruiters en voetsoldaten. Daarvoor waren er de piekeniers en hun lansen van 5,5 meter. Verder waren er de vaandeldrager, de tamboer en de commandant. Elk kanon stond op een onderstel. Belegeringsonderstellen hadden grote wielen waardoor ze gemakkelijk te verplaatsen waren. Dit soort geschut had twee wielen en een zogenaamde grondschop aan de achterzijde om de terugloop tegen te gaan tijdens het vuren. Een schutterij had ook soms een rolpaard. Dit onderstel heeft een viertal kleinere wielen en was aanvankelijk vooral op schepen te vinden. De terugloop van dit wapen werd tegengegaan door het eenvoudig met een flink touw vast te binden b.v. aan een boom, of aan ringen in de stadswal. Later werd ook dit type op vestingwerken ingezet.

Nog steeds bestaan er in Nederland en België schutterijen die de oude tradities in ere gehouden hebben.